Ds. H. Drost

Bijbelstudie "Israëls twaalftal"

Auteur: Ds. H. Drost

 

 

 

 

 

 

Voorwoord

 

Wie God liefheeft, verlangt naar het moment dat je als een volmaakte edelsteen mag flonkeren tot eer van je God.

 

“als ik straks dood zal zijn
          van hoofd tot voeten eindlijk rein
          want immers alles is betaald”
[1]

 

God belooft dat. Dat lezen we in de Bijbel als we de geschiedenis volgen van Gods twaalftal, de twaalf stammen van Israël. Het begint met twaalf niet altijd van die brave broeders in Jakobs tent. Ze groeien uit tot twaalf stammen en worden uiteindelijk Gods volmaakte volk, Zijn twaalf edelstenen. 

 

In Genesis 49 zegent Jakob zijn twaalf zonen. Hij spreekt op zijn sterfbed Gods Woord als een profeet die in de toekomst kijkt. God – zegt Calvijn mooi – heeft hem “ingegeven wat Hij bij Zichzelf besloten had te doen”. Jakob kijkt via Gods kijker naar de toekomst : Gods raad ontvouwt zich. Hij kijkt door heel de geschiedenis van Gods werk en ziet de plaats van elk van de jongens in het plan van God.

 

Als in Gods huis de hogepriester voor God verscheen, droeg hij Gods volk op schouder en hart. Op zijn schouderstukken waren twee grote edelstenen, met erop de namen van de twaalf stammen van Israël; de hogepriester droeg Gods volk op de schouder (Ex.28:9-10). Op zijn hart droeg hij een kunststuk : in goud gezette edelstenen met daarop de namen van de twaalf stammen (Ex.28:15-21). God zag Zijn volk als edelstenen – dankzij het bloed dat de hogepriester had gesprenkeld.

 

Dan dacht God aan zijn plan. Zijn plan is een stad te bouwen voor heel zijn volk - met op de poorten de namen van de twaalf stammen (Ez. 48:30-35).  Als God de twaalf edelstenen op de borst van de hogepriester ziet, komt Hij in actie : Hij werkt verder aan zijn plan van de hemelstad. En Johannes mag alvast laten zien dat Gods twaalftal er komt - volgens plan :

 

“En ik hoorde het getal van hen, die verzegeld waren: honderdvierenveertigduizend waren verzegeld uit alle stammen der kinderen Israëls.  Uit de stam Juda twaalfduizend verzegelden, uit de stam Ruben twaalfduizend, uit de stam Gad twaalfduizend, uit de stam Aser twaalfduizend, uit de stam Naftali twaalfduizend, uit de stam Manasse twaalfduizend, uit de stam Simeon twaalfduizend, uit de stam Levi twaalfduizend, uit de stam Issakar twaalfduizend, uit de stam Zebulon twaalfduizend, uit de stam Jozef twaalfduizend, uit de stam Benjamin twaalfduizend verzegelden” (Op.7:4-8).

 


[1] Dick Ellen : met hem waren de eerste contacten over deze bijbelstudie